Vijf dagen ver in onze wandelweek bereiken we Ver. En of we ‘Ver’ zijn. Ver van de routine, de dagelijkse besognes, het thuiswerkkantoor. Onze gastvrouw schotelt ons op haar zonovergoten terras met uitzicht over de weilanden een schaal met hapjes voor. ‘Meisjes,’ noemt ze ons. Dat zijn wij tot onze vreugde deze week, meisjes, les fillettes. We verontschuldigen ons voor de minder verfijnde manier waarop we olijven en zongedroogde tomaten op onze prikkers steken, hongerig na een dag wandelen.
‘En, heb je Tarzan gezien?’ vraagt onze gastvrouw geamuseerd.
We weten onmiddellijk dat ze doelt op de veerman aan de Maas, een blonde jongeling met schone benen. Naar verluidt. Want tot onze spijt moeten we melden dat hij op maandag verlof had en een andere veerman, eentje zonder lange blonde lokken, ons naar de overkant heeft gevaren.
De teleurstelling was van korte duur. Aan de overkant van de rivier begonnen we aan onze eerste klim naar schitterende uitzichten, de start van een week waarin onze voeten ons brengen over de mooiste trage wegen, van dorp tot dorp, langs rivieren, door weilanden en oude bossen. We klimmen en dalen. Denkbeeldige touwen en fruittella suiker shots helpen ons over de steilste hellingen.
Op het hoogste punt aangekomen halen we steevast de waterflessen boven om ongegeneerd luidruchtig te drinken, buiten adem, met wild kloppend hart.
Springlevend voelen wij ons, licht bepakt met een dagrugzak. Hulpvaardige gastheren en –vrouwen rijden onze reistassen naar de volgende bestemming. Bij het ontbijt worden ons boterhamzakjes aangereikt. ‘Neem nog iets mee, voor onderweg,’ sporen ze ons aan. Gastheer Albert kijkt bezorgd op de ochtend van dag 3. We trekken vanuit ‘zijn’ dorp Falmagne naar de Lesse. ‘Bon courage,’ zegt hij ons met een blik van ‘liever jullie dan ik’. Albert is niet zo’n avonturier, dat hadden we meteen door. Hulpvaardig en correct, dat wel, met een logement dat piekfijn in orde is, zo piekfijn dat het huis elk gevoel van karakter mist. Wij laten Albert achter in zijn piekfijne keuken en vertrekken alweer gezwind in de ochtendzon. We wandelen door dorpen zonder bakker of café, eten een pistolé met gesmolten camembert, liggen languit op het grasplein rond een kerkje.
‘Het is hier werkelijk zo dood als een pier,’ stellen we vast en het bevalt ons nog ook.
Amper iemand komen we tegen op onze tochten. Soms een zwaar bepakte wandelaar met wandelstokken, ons in sneltempo passerend met een echo van een ‘bonjour’. Soms een local aan de voordeur van een huisje aan de bosrand. ‘Bonne journée’, wuiven wij enthousiast, Arnout Hauben achterna, dwars door de Ardennen over de Grande Randonnée. We horen op deze wandeldagen verhalen over koninklijke braspartijen, geheime gangen, gure oorlogswinters en ontmoetingen met wilde everzwijnen. Vanuit de achterhoede van onze wandelcolonne doe ik een poging om een gevaarlijk moedereverzwijn te imiteren. Tevergeefs, mijn wandelmaatjes zijn niet zo makkelijk te misleiden.
Ik bedenk hoe schoon het is dat wij, drie vriendinnen, door de landschappen struinen, zo natuurlijk elkaars tempo volgend.
Niet te snel, niet te traag, soms geanimeerd babbelend, soms zwijgend omdat we een beetje aan het zwoegen zijn of simpelweg genieten. We lachen veel, ontwikkelen onze eigen humor onderweg, soms in gebroken Frans of met een sappig accentje. Ergens en route verneem ik dat mijn heldennaam ‘Vrolijke Zon’ is. Dat heeft mijn metekind Loes vakkundig berekend met een formule in haar meisjesboekske. Ik stuur een foto door van ons wandeltrio aan een sprookjeskasteel, een bloem in het haar. Mijn vriendinnen zijn ‘Vrolijke Eenhoorn’ en ‘Schitterende Zeemeermin’ berekent Loes. We vinden het prachtige namen om onze tocht verder te zetten.
Pas op dag 6 gaan de hemelsluizen open. Het onweer heeft Ver bereikt. Wij schuilen onder het dak van het terras aan de gerestaureerde hoeve waar we logeren. Met opgetrokken knieën in de zetel genesteld, luisteren we naar de regen en het gerommel in de donkere lucht.
‘Het is wonderlijk wanneer de regen stopt en de zon weer door de wolken breekt,’ zegt onze gastheer. ‘Dan dampen de bossen en hoor je het getik van de regendruppels die van de bladeren glijden, als muziek.’
De zon breekt niet meer door op de laatste etappe van onze tocht, maar we laten het niet aan ons hart komen en volgen de stroom van de Ywoigne doorheen het bos tot we het dal bereiken met het dorp Celles. In een tombe onder de kerk waden we ons door spinnenwebben op zoek naar de heilige Hadelain. Hij is niet thuis, maar ook zonder beschermheilige zijn we gespaard gebleven van stramme spieren en pijnlijke blaren. We bruisen van energie, niet voor niets zijn wij Vrolijke Eenhoorn, Schitterende Zeemeermin en Vrolijke Zon.
Op het dorpsplein klinken we ’s avonds op een prachtige week. Even, heel even, vloeit er een traantje. Omdat we de droom die vorm kreeg in de donkere winter ten volle mochten beleven. Omdat we de fragiliteit beseffen van dit alles. En ook: geluk laat zich het diepst voelen in de simpelste dingen. Samen op pad zijn in landschappen als levende schilderijen, met als enige beslissingen: links, rechts of blijven volgen.
Dichtbij waren wij Ver.
Ik had een vlieg willen zijn!
LikeLike