Rode ajuin

Met een ajuin in de hand lopen mijn travel sister Lesley en ik door de woestijn van Lompoul. Het is een rode ajuin, vers van het veld. Gekregen van een fiere Senegalese landbouwer. Hier in deze droge woestenij werken de lokale boeren hard om een stukje groen te onderhouden. Dat is enkel mogelijk dankzij de waterput die hier gegraven is en het intensief sproeien van de grond, meerdere keren per dag. Het groenteveld is een oase temidden van de zandvlakte waar je geiten, koeien en dromedarissen tegenkomt. De dieren gaan overdag op zoek naar eten en keren ’s avonds op eigen houtje terug naar hun boerderij. Die boerderij is niet meer dan een erf met enkele rechthoekige blokken waar grote families samenwonen: grootouders, ouders en kinderen. Veel kinderen. Een man mag hier tot vier vrouwen hebben. Veel romantiek hoort daar niet bij, het is eerder een economische noodzaak. Er zijn meer monden om te voeden, maar ook meer handen om het werk te doen.

In de nog hete namiddagzon brengt de woestijngids ons naar een familie.

De ouders en kinderen zitten bij elkaar op het terras voor hun huis en begroeten ons gastvrij. Ze willen iets aanbieden. Melk of koffie. Ik kies veiligheidshalve toch maar voor de koffie. In de kamer ligt een matras op de grond. Meubels zijn er niet. De heer des huizes nodigt me uit om te gaan zitten op de matras. De pot Nescafé staat aan mijn voeten. Ze houden van koffie met véél suiker. De moeder, met baby op de rug, houdt een doosje voor met cakejes. We nemen er eentje. Ze geeft er nog eentje extra. De familie spreekt geen Frans, enkel Wolof, één van de West-Afrikaanse talen. Verder dan jërëjëf, dankjewel, komen we niet. Ik drink het veel te zoete koffiebrouwsel uit beleefdheid op en dank nog eens uitvoerig. Dan gaan we in het hoofdhuis grootvader groeten. Eén van de kleine jongens klampt zich vast aan zijn been. Grootmoeder zit buiten voor het huis. Ze nodigt ons uit om even uit te rusten, maar onze gids wil terugkeren naar het tentenkamp. We zwaaien nog een laatste keer en gaan dan weer op pad, met de ajuinen in onze hand. Die zullen in de kampkeuken wel van pas komen.

De ontmoeting zindert ’s avonds nog na terwijl we de zon zien ondergaan over de okerkleurige duinen.

Hoe zou de avond verlopen rond het erf, zo zonder elektriciteit? In de verre verte zien we nochtans licht. “Dat is een nieuwe installatie om zirkonium te delven,” vertelt onze gids Mamadou. De mega-site is gebouwd door Europeanen. Al hadden het ook Chinezen of Australiërs kunnen zijn. Er worden op het Afrikaanse continent miljardendeals gesloten om de rijkdom uit de grond te halen. De landen hebben er zelf de middelen niet voor, dus sluiten de machthebbers lucratieve deals. Niets van dat geld vloeit terug naar de bevolking. De installatie draait dag en nacht en maakt veel lawaai. Dat horen we hier in het tentenkamp gelukkig niet. Al wordt de idylle van de woestijnavond met deze informatie wel doorbroken. “De wereld draait om macht en geld,” verzucht Mamadou bij het licht van een olielampje. We kunnen niet anders dan het beamen.

We reizen nog naar vele andere plaatsen, plekken waar je geen of amper toeristen ziet.

Onderweg voeren we veel gesprekken, met Mamadou, en met de mensen bij wie we te gast zijn. Over hun manier van leven, hun gewoonten. En we vertellen ook over het leven bij ons. We hoeven de verschillen niet te overbruggen. Gewoon erover praten met open blik en nieuwsgierigheid is verrijkend. Het is de periode van de ramadan en hoewel het merendeel van de mensen die we tegenkomen overdag niet eet of drinkt, willen ze dat wij niets tekort komen. Een jonge vrouw neemt ons mee naar de markt en kookt in het huis van haar familie met en voor ons. “Vous êtes mes copines!” glimlacht ze breed wanneer we na de – overigens heerlijke – maaltijd weer afscheid nemen. Een man ontvangt ons in zijn huis voor een minicursus manden vlechten. Hij trommelt één van zijn zussen op om voor ons te koken en laat een andere dorpsbewoner langskomen om te tonen hoe je maniok oogst. Op het dak van het cultureel centrum in de koloniale stad Saint Louis proberen we dan weer het ritme te vinden van de djembe, geholpen door twee muzikanten.

Op een calèche rijden we door dezelfde stad langs de vissersboten en volkswijken en kijken onze ogen uit.

Wie hier iets van middelen heeft, investeert dat liever in een stevig schaap dan in de bank. In Mbour zien we de vissers met hun pirogues aan land komen op het strand. Het is met dezelfde boten dat sommigen de lange gevaarlijke tocht wagen naar Spanje, op zoek naar een andere toekomst. Maar deze vissers zijn vandaag teruggekeerd naar hun vertrouwde kust. Soms blijven ze tot drie weken op het water om voldoende vangst binnen te halen. Bij aankomst gaan paarden met kar het water in zodat de vissersbuit kan overgeladen worden. Iedereen speelt hier zijn rol. De vrouwen maken de vissen onmiddellijk schoon, voor ze hun weg vinden naar de marktkramen. Als twee blanken, vrouwen dan nog, zijn wij temidden van deze drukte buitenstaanders. Maar wat een voorrecht is het om hier toeschouwer te kunnen zijn.

Zo reizen we van woestijn naar oceaan en mangroves, langs vele dorpen en lokale wegen met een mengelmoes van mensen, dieren, paardenkarren en auto’s waar de carrosserie haast van afvalt.

Aan het einde van de reis willen we ons resterende zakgeld aan een project schenken. Mamadou brengt ons naar de dorpsschool waar zijn vrouw lesgeeft. Het schooltje ligt afgelegen en is enkel te bereiken via zanderige wegen. Tientallen kinderen komen naar de auto gelopen wanneer we arriveren. Handen en neusjes plakken tegen het autoraam. We banen ons een weg naar de directeur en de leerkrachten. Trots leiden ze ons rond, klas per klas worden we onthaald met een begroeting in koor, gefascineerde blikken en het losbarsten van gemurmel wanneer we het lokaal weer verlaten. Het engagement van de leerkrachten is bewonderenswaardig. Met weinig middelen doen ze hun uiterste best om van de school een goede plek te maken en de leerlingen klaar te stomen voor het lyceum. Ze zijn dankbaar voor ons bezoek en de donatie en beloven ons op de hoogte te houden.

En onverwacht hebben we zo Mamadou’s vrouw ontmoet. Een intelligente, mooie, vriendelijke vrouw die hij onderweg met een kwinkslag ‘de chef’ noemt wanneer ze hem opbelt.

De laatste nacht brengen we door in toeristischer gebied, dichter tegen de luchthaven. Het hotel ligt aan de oceaan en trekt een zonnebadend publiek aan dat vermoedelijk binnen de perimeter van het buffet, zwembad en strand blijft. Verkopers trekken voorbij langs de vloedlijn, duidelijk geïnstrueerd om afstand te houden van de hotelgasten. Het weerhoudt hen er niet van om hun koopwaar aan te prijzen. Een man heeft de perfecte behandeling om mijn reizigersvoeten weer zacht te maken, zegt hij. Mijn beleefde afwimpeling spoort hem enkel aan om dichter te komen en alvast één voet vast te grijpen.

“Non, je ne le veux pas,” zeg ik nu gedecideerder en trek mijn voet weg. Want een mens moet hier ook klare taal durven spreken.

Een vriendelijk gesprek draait regelmatig toch uit op het bedelen om geld. Of agressieve verkopers trekken je hun winkelstalletje binnen en zetten je emotioneel onder druk (‘help ons voor de kinderen! ik heb vandaag nog niets verkocht!) om te kopen en liefst zoveel mogelijk. Elke blanke is hier een superrijke. Ik kan het hen niet echt kwalijk nemen. We hebben genoeg gezien om te weten hoe anders het leven hier is en hoe schaars de middelen zijn.

Tegelijk hebben we, weg van de toeristische paden, op bezoek bij mensen thuis en op pad met lokale gidsen ook de grote gastvrijheid mogen ervaren.

Van water en koffie tot cakejes en rode ajuin. En dat is een ontzettend grote rijkdom.

2 gedachten over “Rode ajuin

Voeg uw reactie toe

Geef een reactie op Eeckman Reactie annuleren

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑