In de stilte van de avond klonken onze stemmen en ons gelach. Zo onbedaarlijk ongedwongen had ik in tijden niet gelachen. Het vuur knetterde en de eindeloze sterrenhemel fonkelde boven ons in al zijn glorie. De medicijnman had ons net weggestuurd van het grote vuur, maar niet voordat hij ons met een paar zalvende gebaren gezegend had voor een goede nachtrust zonder demonen. Het leek zo onwezenlijk, op bezoek bij een groep bosjesmannen en –vrouwen, ergens in Namibië.
Eerst een hele dag op pad, tussen bomen en struiken. Mannen, vrouwen en kinderen, blootsvoets en met een paar lapjes stof rond hun tengere, maar sterke pezige lijven. In hun kliktaal vertelden ze over de oude tradities, over overleven in de wilde natuur, over de genezende kracht van planten (de beste middeltjes tegen diarree en menstruatiepijn vind je hier blijkbaar en dat beelden ze ook zonder gène uit). Ze zijn lief voor elkaar en plagen ook graag. Samen plukken ze, zacht neurieënd en wiegend met de heupen, bessen van de struiken en eten die met veel smaak op. “This makes me happy,” zegt Ntunda, onze bosjesman tolk die ook Engels spreekt. Ik blijf ondertussen vasthaken in een struik met venijnige doornen en hij trekt me vakkundig los, zo bezorgd dat ik me toch geen pijn zou doen. Elke vraag die we stellen, elke blijk van interesse in hun cultuur, vervult hen met vreugde. En ‘s avonds aan het grote kampvuur zingt de groep en gaat de medicijnman in trance. Wanneer hij vindt dat we er lang genoeg geweest zijn, maakt hij een snurkend geluid als teken dat we wel moe zullen zijn en maar beter naar het kamp kunnen terugkeren.
Maar wij hebben nog geen zin om te slapen, bijlange niet, en gaan rond het kleinere kampvuur zitten in het bush camp. Onze nieuwe vriend Morris komt er bij. Ook een bosjesman, maar hij draagt westerse kleding en zorgt samen met zijn vrouw Edna voor de gasten. Hij heeft humor. Veel humor. Eén keer is hij in Europa geweest, vertelt hij. Hij moest wel vijf jassen over elkaar dragen om het een beetje warm te hebben. Hij paradeert rond het kampvuur met een imaginaire handtas over de schouders en imiteert de stap van de gemiddelde Westerling. “Busy, busy, busy!” roept hij. We lachen zo hard dat de tranen over ons gezicht stromen. Ik voel het tot in mijn buikspieren.
Kampvuren maken iets los. Avonden rond het vuur leiden tot memorabele gesprekken en ontmoetingen.
Nog maar anderhalve maand geleden zat ik ergens in de Serengeti onder een volle maan vlakbij het vuur te praten met een jonge Masai man over zijn cultuur, zijn manier van leven en verdedigingstechnieken tegen wilde dieren. Ergens in de verte horen we de leeuwen brullen en hyena’s huilen. Maar de dieren blijven weg van het vuur, dit is onze veilige cirkel. De Masai man wil een lied en dans voor ons brengen. Hij trommelt nog twee vrienden op en daar staan ze met drie terwijl het vuur knispert en een spel van schaduw en licht speelt. De rijzige, rechte figuren in hun kleurrijke gewaden springen hoog en zingen een lied waarbij ze keelklanken voortbrengen. Zo doen ze dat thuis in hun dorp ook met iedereen samen. Het is in alle eenvoud en authenticiteit indrukwekkend.
Ik las ergens: “Pas door het vuur zijn we werkelijk mens geworden.” En niet alleen omdat we plots ons eten konden koken. Nee, het vuur werd voor onze verre voorouders een verlenging van de dag. Een verlenging die plots tijd creëerde voor iets anders dan jagen en puur overleven, voor gezamenlijke betekenisgeving met verhalen, liederen en dans. De kamp- en haardvuren zijn bij ons vervangen door flikkerende schermen waar we doorgaans individueel naar zitten te staren met een aandachtsspanne die soms niet lang genoeg is om zelfs één gedachte vast te houden. We blijven onze rusteloze geesten tot ’s avonds laat voeden met impulsen. En ik verlang weer naar het vuur waar rond de dag zo mooi uitdooft.
Zo mooi Petra! Heerlijk om lezen.
LikeLike
Dankjewel, ‘almaschrijft’ 🙂 Jij ook blijven schrijven, hé.
LikeLike