“Nog drie sessies en het zit er op,” zegt de kine die ochtend van wat ondertussen aanvoelt als mijn vijfhonderdste afspraak. Anderhalf jaar geleden kwam ik zijn praktijk binnen met een linkerarm die ik amper nog omhoog kon heffen. Het begon met een pijnlijke schouder (“Gaat wel voorbij!” dacht ik optimistisch naief) en op een dag moest ik vaststellen dat ik met die linkerarm eigenlijk amper nog iets aankon. Een echo bracht het verdict. Een frozen shoulder. “Een wat?” vroeg ik aan de radioloog. “Dat moet je bespreken met je huisarts en die zal je wel naar de kine sturen.” Daar stond ik dan met mijn bevroren schouder. Maar goed, dat zou dan wel even gefixt worden met wat oefeningen.
“Je moet toch rekenen op minstens een jaar voor het herstel. Eerder anderhalf jaar,” zei de kineman die eerste afspraak. Hij legde me veel beter dan de dokters uit wat er eigenlijk aan de hand was. Een schouderkapsel is een vlies dat normaal zorgt voor de beweeglijkheid van schouder (en dus ook je arm), en in mijn geval was dat vlies helemaal aan elkaar gaan kleven. Frozen dus. Daar hoef je zelfs geen speciale manoeuvres voor uit te halen, een klein onbenullig kwetsuurtje kan uitgroeien tot één pijnlijk verkleefde boel.
“De eerste periode moeten we er toch drie keer per week aan werken,” gaat de kineman verder. Ik denk dat ik een beetje bleek wegtrok. Maar nog niet zo bleek als tijdens de eerste echte sessie. Mijn schouder zit compleet vast. En ze losmaken blijkt een uiterst pijnlijke aangelegenheid. Drie ochtenden per week, telkens een klein half uur, worden mijn schouder en arm in bochten en hoeken gedrukt en getrokken die ik op eigen kracht niet meer kan maken. Ik klamp me zowat vast aan de behandeltafel die ondertussen mijn martelbank geworden is.
Ik denk dat ik mag zeggen dat ik niet echt een kleinzerig type ben. Maar dit soort pijn heb ik nog nooit gevoeld. Het ontploft in mijn hoofd. Tranen springen soms in mijn ogen. “Blijven ademen,” zegt de kineman. En bijna verontschuldigend: “Ik moet van mijn hart een steen maken. Ik moet de grens opzoeken van de beweging en daar voorbij gaan.”
Grensverleggend, ja zo voelt het inderdaad aan. Maar niet het soort grens dat ik op mijn bucket list heb staan. Soms vrees ik dat ik kineman in een impuls een mot ga geven met mijn nog perfect werkende rechterarm (ik waarschuw hem voor alle zekerheid).
Ik hoor mijn verkleefde schouderkapsel een beetje losscheuren. “Dat is wat we willen horen!” zegt hij opgetogen. Maar ik schrik me een ongeluk. “Dàt, dàt is gewoon het akeligste geluid dat ik ooit gehoord heb!” breng ik helemaal ontdaan uit. Ja, die eerste maanden rij ik na de ochtendsessies doorgaans met icepack op de schouder naar het werk, met één hand aan het stuur (onverantwoord ik weet het), waar ik dan wat bleekjes aan mijn werkdag begin.
Mijn respect voor mensen met (chronische) pijn is alleen maar toegenomen. Ik besef dat wat ik voelde peanuts is tegen wat veel anderen meemaken, elke dag, zonder verlichting van de pijn. En zonder uitzicht op herstel. Een mens zou van minder wanhopig worden. Ik neem me voor om nog beter naar mijn lijf te luisteren. Ik dacht dat ik dat al deed, maar toch bleef ik veel te lang rondlopen met een schouder en arm die echt niet ok voelden, me zelfs uit mijn slaap hielden.
De winter wordt lente, zomer, dan herfst. “Tiens, ben jij milder geworden of gaat het gewoon beter?” vraag ik aan kineman. Het gaat beter. De dooi is blijkbaar ingezet. We bouwen af naar twee afspraken per week en oefeningen thuis. Het wordt opnieuw winter, lente en zomer. En zo bouwen we verder af tot één sessie per maand. De arm en schouder bewegen weer zoals voorheen en enkel de kine voelt nog de laatste koppige stroefheid als hij trekt en duwt. Hij vindt dat ik dat goed doorstaan heb. Ik ook.
Bij stress en vermoeidheid begint de voormalig bevroren schouder vandaag nog steeds wat te zeuren en herinnert ze me aan de pijnlijke les van het afgelopen 1,5 jaar.
Point taken. De lange winter is verjaagd daarbinnen.
Geef een reactie