De literaire groupies zitten al op de eerste rij wanneer ik die avond aankom in De Zondvloed, mijn favoriete boekenwinkel in Mechelen. Ze wachten op Dimitri Verhulst die zijn boek De Pruimenpluk komt voorstellen. Maar het interviewtafeltje is nog leeg. Verhulst zit nog wijn te drinken in het café vlakbij. Dat weten zij natuurlijk niet, want ze zitten hier al eeuwen te wachten terwijl ik net op tijd ben aangekomen en hem daar en passant nog zag. Ik vind het niet erg om niet front row te zitten en zoek mezelf een onopvallend plekje, ergens tussen de tweedehandsboeken. Ik zit zo dicht bij de boekenkast dat ik de geur van oud papier ruik en mijn oog over de titels en auteurs laat dwalen, van Lulu Wang en Alice Hoffman tot ene Willy Corsari die mij eerder een charmezanger lijkt te zijn. Maar misschien heeft hij wel een schitterend boek geschreven; je mag een mens nooit veroordelen omwille van de naam die zijn ouders of literair agent hem gegeven hebben. Op dit avondlijke uur heeft de boekenwinkel iets intiems. We zitten vlakbij de koffiebar, maar vanavond wordt er hier vooral wijn gedronken, niet in het minst door de schrijver zelf die hier kind aan huis is. Hij houdt van rode wijn. Zijn glas wordt volgeschonken (dat zal nog een paar keer gebeuren doorheen de avond), de micro getest.
Johan, de eigenaar van De Zondvloed en interviewer van dienst, lijkt me een keurige, stipte mens. Hij kondigt aan dat we er over exact 3,5 minuut aan beginnen. “Dat hangt er vanaf hoe lang ge nodig hebt om te kakken, Johan,” reageert Verhulst laconiek. Hij zal het die avond een paar keer over kakken, pissen en poepen hebben, maar vooral ook over het leven, liefde, schrijven. Dat hij vuilbekkerij combineert met zo’n grote gevoeligheid vinden mensen verwarrend, zegt hij zelf. Ik had me eerlijk gezegd ook al afgevraagd waar die ‘pruimenpluk’ in zijn nieuwste boek voor staat, wetende dat het gaat over een eenzaat die verliefd wordt op een jonge weduwe. Het blijkt allemaal natuurlijk wat diepzinniger te zijn. En geen klein beetje. Het gaat over de moed van een mens om toe te geven dat hij heeft zitten liegen tegen zichzelf, dat het beeld dat hij zo zorgvuldig over zichzelf geconstrueerd heeft – in het geval van het hoofdpersonage dat van de eenzaat die geen mensen en liefde nodig heeft – ook maar een constructie is. De grootste leugens zijn niet de dingen die we anderen wijsmaken, maar de constructies die we bouwen in ons eigen hoofd, omdat we bang zijn, of gekwetst of moedeloos, omwille van wat we al hebben meegemaakt.
En daar tussen de oude en nieuwe boeken, de schrijver en zijn lezers, besef ik wat mijn eigen grootste leugen is: dat ik niet meer geloof in de liefde. Het soort liefde waarvan de schrijver hier net zegt dat hij niet zonder kan.
Ergens, gaandeweg, is dat mijn leugen aan mezelf geworden: dat ik er maar beter van uitga dat ik de liefde niet zal vinden, dat het een valstrik is, een illusie. Dat twee geliefden elkaar nooit met gelijke intensiteit kunnen liefhebben en dat er dus altijd iemand bedrogen uitkomt. De vlam, als die al gaat branden, zal doven, vroeg of laat. En dus is er geen betere remedie tegen hartzeer en bedrieglijke dromen dan er niet in te geloven. Het klinkt nogal deprimerend terwijl ik dit zo neerschrijf, en dat terwijl pessimisme niet mijn levenshouding is en ik op mijn eigen manier behoorlijk intens leef. Behalve dus als het aankomt op dat ene, de liefde die zo onbereikbaar lijkt dat ik ze onderhand uitgesloten heb, al blijft er een gapende leegte die ik niet gevuld krijg. Maar ik put ook kracht uit de vaststelling dat ik dat zelfbedrog zo moeiteloos ontmasker en eigenlijk wil opstaan tussen de klapstoeltjes en luid verkondigen dat ik er wél in geloof, in de liefde, hartstochtelijk zelfs. In mijn verbeelding vallen de andere mensen hier van hun zitjes, de schrijver valt zonder woorden en het boek van Willy Corsari valt uit de kast, omwille van de simpele waarheid die hen hier wordt onthuld. Want het leven is kort, té kort om in het kamp van de verbitterden en teleurgestelden te gaan zitten, omwille van een vastgeroeste constructie in je hoofd. Omwille van de schrik dat je er gehavend uit zult komen als je je hart openstelt. Het vraagt moed om die constructies te willen zien voor wat ze zijn. “Zou u liever meer liefhebben en meer lijden, of minder liefhebben en minder lijden? Dat is, denk ik, uiteindelijk de enige echte vraag,” vraagt Julian Barnes, die andere auteur en net ook een favoriet van Verhulst, me vanop de achterflap van zijn boek ‘Het enige verhaal’. Het lijkt hier vanavond wel een samenzwering van de schrijvers om mij iets niet zo zachtjes voor de voeten te gooien.
“De mens, da’s iets raar hé,” gaat Dimitri Verhulst ondertussen verder. Hij heeft geen benul van de innerlijke dialoog die zich ondertussen afspeelt in het hoofd van die vrouw die onopvallend tegen de boekenkast zit, leunend tegen Willy Corsari.
“Jezelf filosofisch heruitvinden is moeilijk. Hoe ouder je wordt, hoe moeilijker het is om te herbeginnen,” vertelt de schrijver die zelf een ‘crisiske’ meemaakte drie jaar geleden. Hij worstelde met zijn eigen relevantie. Dat lijkt me niet min. Maar kijk, hier zit hij vandaag met zijn nieuwe boek. Dat het dit verhaal geworden is en geen ander heeft alles met die worsteling te maken. Met een ordinaire blauwe BIC heeft hij zijn eigen worsteling doorploegd en tot leven gewekt met personages en dingen die ze zeggen en doen. Hij heeft het betekenis gegeven, het zelfbedrog ontmaskerd en dat maakt hem meer dan relevant.
De boekvoorstelling wordt afgesloten met een korte voorleessessie. “Mag ik eerst gaan pissen? Ik moet pissen als een kameel! Waar is hier de wc?” en de schrijver dartelt de trap af. “Ik ben gewoon op weg naar huis, hé,” grapt hij vanaf de benedenverdieping terwijl zijn publiek boven op de klapstoeltjes zit te wachten en gniffelt. Vijf minuten later zit hij dan weer zinnen voor te lezen die doen duizelen en ook wel lachen. Ze doen mijn eigen schrijfsels zo klein lijken. Een vrouw zwaait met zijn dichtbundel Stoppen met roken in 87 gedichten en vraagt hem om één gedicht voor te lezen dat haar erg had geraakt. “Ik ga dat doen, en je moet mij zelfs de titel niet zeggen, ik weet welk je bedoelt.” Moeiteloos haalt hij het gedicht eruit, op pagina 81. Het gaat natuurlijk weer over liefde, wat anders. Er is geen ontsnappen aan. Ik verzet er mij niet tegen en laat het gebeuren.
Na twee uur praten en lezen zit het onderonsje er op. De literaire groupies zitten op vinkenslag om hun boek te laten signeren. “Mag ik eerst een sigaretje gaan roken?” vraag Verhulst. Stoppen met roken heeft hij niet gedaan ondanks de titel van die dichtbundel. En hup, een groepje mensen volgt hem mee de trap af, waar ze buiten aan de etalage gaan staan om echt of vals mee te smoren.
Ik heb mijn exemplaar van De Pruimenpluk al in handen en denk dat ik het wel red zonder handtekening. Ik red het wel, sowieso.
Ik passeer de schrijver en de groupies. Eigenlijk wil ik hem zeggen dat het wel goed zit met zijn relevantie, maar ik wandel stilletjes weg langs de flauw verlichte straten van de stad, mijn eigen grote leugen en waarheid in gedachte. Het regent. Weeral. En bliksems zonder donder verlichten de hemel.
Foto: Stephan Vanfleteren
Levenskunst is er nu ook als boek! 114 pagina’s vol troost, relativering, ontroering, weemoed, blijheid, (wan)hoop, verwondering, verlangen. Meer info of bestellen.
Geef een reactie