Hartslag

Met gemengde gevoelens kijk ik naar iets dat het midden houdt tussen een rugzak en een reistas. Er is veel dat ik niet zeker weet. Maar dit weet ik wel: ik vertrek niet op reis. Omzwervingen van een andere soort liggen in het verschiet. Mijn collega’s en ik worden kantoornomaden. Met een laptop op onze schouders, bewegend tussen thuis, het hoofdgebouw van het ziekenhuis waar we geen vaste werkplek meer hebben en een gehuurd kantoor op wandelafstand.

Op één van de laatste ochtenden in het ziekenhuisgebouw ga ik een straffe koffie halen. Aan de koffiebar komt een collega langs die ik maanden niet heb gezien. Wij kennen elkaar niet goed, maar ze knoopt een gesprek aan. Ze lijkt daar behoefte aan te hebben. We wisselen wat gedachten uit over de voorbije maanden en delen onze bekommernissen voor de komende periode. ‘Verzorg u goed, hé!’ wuift ze mij uit en ik loop via de lange gangen naar het weldra ex-bureau van ons team.

Tijdens de wandeling rijgen de ‘goeiemorgens’ zich aaneen. Of je iemand nu kent of niet, wij hebben de gewoonte om elkaar te groeten.

Zelfs verscholen onder het masker blijf ik glimlachen, want ogen spreken ook als je lacht. Het werkt aanstekelijk, soms zelfs bij de wat norsere types. ‘Geniet van uw koffie,’ knipoogt een van de mannen van de schoonmaak terwijl hij voorbij rijdt op de boenmachine. Ik hef mijn beker wat hoger. ‘Santé!’. En ik besef hoe ik die dagelijkse, ogenschijnlijk banale gebaren ga missen, zo weg van het ziekenhuis in een anonieme kantoorgang.

Voor ik de hoek wil omdraaien naar ons bureau, zie ik een collega van wie ik weet dat hij net een kleinkindje heeft verloren. We kennen elkaar niet heel goed, maar ik passeer hem bijna dagelijks in de gangen. Voorzichtig stap ik naar hem toe. ‘Hoe gaat het? Ik heb het verdrietige nieuws gelezen.’ Hij babbelt, ik luister. Patiënten en collega’s komen voorbij, mijn koffie wordt koud en er wacht een stapel dringende dingen. Maar het geeft niet. Er is op dat moment niets belangrijker dan die babbel.

Tegen dat ik de sleutel omdraai in het slot van ons bureau loop ik achter op de planning die ik had voorzien. De telewerkende collega’s zullen ondertussen hun eerste mails al hebben doorploegd. Ik zwier mijn jasje aan een haak van de baksterhouder die bij ons dienst doet als kapstok. Mijn blik valt op de nog netjes geplooide verhuisdozen die nu dringend moeten worden gevuld voor het kantoor-op-afstand.

Van het verkennend bezoek aan dat kantoorgebouw herinner ik mij vooral de geur van tapijt, het geluid van gedempte voetstappen, een gevoel van verlatenheid en het uitzicht over een woonwijk.

Het kantoor zal meer ruimte bieden dan we ooit hebben gehad met ons kleine team. Maar de hartslag van het ziekenhuis voelde ik er niet. Niet zoals in ons imperfecte bureau met baksterkapstok in de voormalige speelzaal van het kinderziekenhuis, waar we maar een paar stappen moeten zetten om te zijn waar het allemaal gebeurt. Leven en dood en alles daartussen speelt zich af in het ziekenhuis. En dat is ook waarom wij voor deze plek gekozen hebben.

Onze conditie zal er wel bij varen, met veel wandelingen over en weer, want naast alle digitale trends en het telewerken voelen wij meer dan ooit het belang van het rechtstreeks zien, spreken, luisteren. Hoewel we ook met ons eigen team minder dagen allemaal samen op bureau zijn, prijs ik me gelukkig dat wij geen louter virtuele collega’s geworden zijn. Ongetwijfeld heeft telewerk veel voordelen. Sommige dingen werk je zonder twijfel sneller af zonder getokkel, gebel en gebabbel om je heen. Maar zoals zoveel dingen in het leven zal het wel met balans te maken hebben.

‘Een bedrijf is zoals een mens: zonder spontaniteit verdort alles’, las ik onlangs in de weekendbijlage van De Standaard. Het is vaak in de plooien van de werkdag, in de ruis van het kantoorleven, dat inspiratie ontstaat.

Ik denk aan hoe wij in opperste concentratie elk aan ons bureau kunnen zitten werken, maar ook aan de momenten waarop we spontaan brainstormen, filosoferen, lachen, stoom aflaten. Het zijn de talloze ‘heb je een minuutje’ momenten die ons mee vooruit stuwen, in een dynamiek die geen enkele Microsoft Teams meeting kan vervangen.

‘Het zal anders zijn, hé, in ons bureau op afstand, zo weg van het ziekenhuis,’ mijmeren we ergens op een bospad rond de campus tijdens een korte middagwandeling in de laatste warme nazomerzon. We zouden kunnen jammeren, maar wat voor zin heeft het om de schouders te laten hangen? Die laptop laat zich beter dragen op een rechte rug. Daar, in het zonlicht tussen de bomen, brainstormen we over hoe we ons bureau-op-afstand gezelliger kunnen maken. Het zal het basiskamp zijn van ons, kantoorbackpackers. Een houvast in abnormale tijden, een plek waar we onze rugzak van de schouders kunnen gooien en onze verhalen blijven delen.

‘Heeft er iemand zin in chocoladetaart? Dan bak ik er een voor als we met vijf op ons nieuw bureau zijn.’ Die vraag hoefde ik eigenlijk niet te stellen.

Weer wat opgekikkerd door de babbel, het bos en het zonlicht keren we terug naar ons weldra ex-bureau. Het chocoladetaartmoment wordt prompt ingepland met hoge prioriteit. En ik voel: het komt wel goed met de hartslag.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: