De wandelaars verzamelen op een kruispunt in de vallei. Het is niet hun bedoeling om te stoppen, maar een hindernis verstoort de route. Modder zuigt en trekt aan voeten. Zompig. Er is geen weg naast. Wie het hoger gelegen bos in wil of vanuit het bos naar de vallei afdaalt, moet door het slijk.
Twee stromen van wandelaars kruisen over de vettige brij. Stuntelend, wankelend, elkaar aanwijzingen toeschreeuwend.
Een paar kinderen vinden het een schitterend avontuur en stormen recht door de blubber, lachend, net niet vallend. De volwassenen kijken zorgelijk, krabben in hun haar, keren terug op hun stappen om dan vast te stellen dat het slijk vanuit die andere kant even verraderlijk is. De aanblik van ploeterende voorgangers die wegzakken en af en toe een gil slaken, helpt niet echt.
Hoe ik hier door geraak zonder op mijn gat te vallen of een schoen (of twee) te verliezen, ik weet het evenmin. Vanop een afstandje sla ik het tafereel gade. Deels om te leren uit andermans misstappen, deels omdat het een amusante aanblik is. De bochten waarin mensen zich wringen, half hangend tegen een mager boompje dat helemaal doorbuigt onder hun gewicht, balancerend over dunne, glibberige stammen die door eerdere passanten als hulpmiddel in de brij zijn gegooid.
Een hoop zompige modder en we worden allemaal wanhopige ploeteraars, onzeker hoe we ons moeten voortbewegen.
Karaktertrekken komen tot uiting. Je hebt leiders en volgers. Helpers en egoïsten. Betweters en twijfelaars. Denkers en doeners. Paniekzaaiers en zenmeesters. Ik voel mijn eigen aarzeling, het gebrek aan vertrouwen in mijn lijf. In gedachten zie ik mij al schoenloos languit in de modder liggen voor de ogen van de andere sukkels. In situaties waarin ik niet meteen raad weet, ga ik overschouwen. Onmiddellijk is de reflex daar: ik neem afstand en observeer. Bedachtzaam zal ik een uitweg vinden. Ik wil niet opgejaagd worden door een panikeur of betuttelend toegesproken door een betweter.
Het moet op mijn tempo, volgens mijn aanvoelen, met nul ambitie om mij te ontpoppen tot de heldin van het modderpad.
Ik begin aan de oversteek. Zink na een paar stappen met mijn rechtervoet net te diep weg. Voel hoe de modder mijn schoen binnensijpelt. Trek mijn voet omhoog en ga door. Ik moet naar de overkant. Halverwege bereik ik een man in fijne witte sneakers die daar redelijk verloren staat te wezen. Een vriend die hem is voorgegaan geeft hem aanwijzingen. De witte sneakers blijven niet wit, wat had hij gedacht.
Ik balanceer over een stuk hout, zie twee tegenliggers aan een snel tempo komen aanwandelen. Ze kijken smalend naar hen die al met hun twee voeten in de modder staan. Het zijn geen bedachtzame types. Ze denken dit wel even te klaren. De modder denkt er anders over. Hoogmoed wordt gestraft met een vettig gezuig aan de wandelschoenen. De brute wandelaars wankelen. Ze zijn bereid om een ander weg te duwen als het hun val vermijdt. Die types kom je overal tegen en zeker in de modder. Achter mij hoor ik een luide vloek. Het dreigt daar uit te draaien op een partijtje moddercatch.
Ik laat me niet van de wijs brengen, ga rustig door, stap voor stap. Voor ik het weet, sta ik weer op vaste grond. Het vervolg van het bospad lonkt. De modder in de rechterschoen droogt wel.
’t Zijn ploetertijden. Maar we komen er wel door.
Zo is dat!
LikeLike
Yes we can!
LikeLike