De lente blaast warm en koud. Tussen helderblauwe lucht en mist. Elk jaar wacht ik vol ongeduld op deze seizoenswissel, maar het voelde nog nooit zo vreemd. Op een late namiddag, amper beseffend welke dag het eigenlijk is, zit ik op de dorpel van mijn voordeur in de zon. Met een boek op mijn schoot en muziek in mijn oren. Ik hoor hier niet te zijn op dit moment van de dag en week, of zo voelt het toch. Maar het mag. En het moet. Het nieuwe werkritme is er om het vol te kunnen houden. Het onderscheid tussen week en weekend is vervaagd. Het lijkt een beetje op een jetlag. Vermoeidheid komt en gaat in vlagen. Honger knaagt op de vreemdste tijdstippen. Ik ben thuis op momenten waarop ik naar mijn gevoel hoor te werken en omgekeerd. En zo probeert iedereen zich te vinden in een nieuwe routine.
Ik schakel tussen drukte en rust. En rust kan ik alleen vinden door tussendoor los te laten.
Hier op het pleintje waar ik woon gaat het leven ook door. Veel buren zijn thuis. Ze wandelen met hun kinderen, gaan boodschappen doen. We wuiven naar elkaar, slaan een praatje op afstand, informeren hoe het gaat in deze nieuwe realiteit. De bovenbuurvrouw – die ook alleen woont – ziet op tegen minstens een maand thuiswerk. De dagen kunnen eenzaam worden. Ik begrijp haar maar al te goed en ben gezien de omstandigheden nog ‘blij’ dat ik naar het werk moet. We grappen dat we een babbelbel kunnen installeren op ons plein voor wie nood heeft aan een praatje. En wanneer ik thuis ben op zonnige namiddagen, dan is de kans groot dat ik daar wat aan mijn voordeur zit, uitkijkend over het pleintje. Het leven heeft opeens een veel kleinere schaal gekregen.
Net omdat het vanzelfsprekende van gisteren dat vandaag niet meer is, lijken mijn zintuigen nog aangescherpt. De afstand brengt alles wat van waarde is vreemd dichtbij.
Een vriendin stuurt me een bericht dat ze het na één dag al beu is, de door de huisarts voorgeschreven quarantaine. Ze mist mensen, reizen, gewoon rondlopen in de stad waar wij graag restaurantjes en koffiebarretjes verkennen. Ik mis het ook. Nu al. Maar het komt terug, met minstens dubbele waarde.
Ze noemen dit ‘coronatijden’. Zo zal het de geschiedenis ingaan. Op Instagram post de Italiaanse Elena: “Vijftiende dag. Dit kan niet echt zijn. Het kan niet zijn.” Haar foto toont een colonne van militaire vrachtwagens vol doodskisten van overleden coronapatiënten. Een intrieste parade die haar appartement traag voorbij rijdt. Ik krijg er koude rillingen van. Dit gebeurt. Dichtbij huis. Een paar dagen eerder vond ik president Macron nog zo pathetisch Frans met zijn ‘nous sommes en guerre‘ toespraak. Maar een klein beetje oorlog is het wel, tegen een venijnige onzichtbare vijand. Toch vind ik de angst geen goede metgezel. Dat is het nooit, zeker niet nu ik gedwongen word om zoveel tijd alleen door te brengen. Of ik dat kan volhouden is een zinloze vraag. Er is geen of. Het moet. Het is niet het moment om daar flauw over te doen. Het wordt een solitaire lente.
Voor nu volstaat het om de voordeur open te zetten, om de zon te voelen en mensen te zien die heel gewone dingen doen.
Een meisje leert fietsen zonder steunwieltjes.
Een buurman gaat joggen.
Ergens bromt een grasmaaier.
Een paar verdwaalde paasbloemen bloeien aan de rand van het pleintje.
De zon schijnt.
Smooth sailin’ zingt Leon Bridges in mijn oor.
De vogels fluiten. Tsjilp tsjilp.
Weer tranen hier. Zo een mooi stukje, opnieuw! Veel sterkte daar xxx
LikeLike
Dankjewel! Hou je goed daar, hé. Dikke knuf
LikeLike