In de put

Door de regenbui komt ze naar mijn auto gelopen, kijkt of ik het wel ben, al betwijfel ik of ze dat werkelijk kan zien. Ik wuif toch maar ter bevestiging. Ze opent het portier en neemt met een zucht van opluchting plaats op de passagiersstoel. Haar pupillen zijn zo groot dat haar ogen zwart lijken. “Sorry, ik wist niet wie ik moest bellen,” zegt ze terwijl ik de motor start.

Zij is mijn buurvrouw, al meer dan tien jaar wonen wij een paar huizen van elkaar. Alles is wazig zegt ze, zo wazig dat ze mijn antwoord op haar bericht moest laten lezen door een ander. De grote pupillen zijn een onvoorziene verwikkeling van een onderzoek bij de oogspecialist. Daar stond ze, met vertroebelde ogen en een auto waar ze de eerstkomende uren niet mee mag rijden. Wie bel je dan als er thuis geen wederhelft is en je niet direct een beschikbaar familielid in de buurt hebt om je uit de nood te helpen? Kun je dat vragen aan een buurvrouw? Natúurlijk mocht ze mij dat vragen. Ik vertel haar dat ik het erg had gevonden als ze me niet had durven bellen.

Ik herken het wel, de ‘in mijn eentje lukt het ook’ ingesteldheid. Tot je daar staat en merkt dat het toch niet gaat. Een alleenwonende vriendin van mij reed na een oogonderzoek – waarbij ze nota bene het verkeerde spul in haar ogen gedruppeld kreeg – wél zelf naar huis, hangend over haar stuur, de achterlichten van een voorligger volgend tot ze merkte dat ze mee een tankstation was opgereden. Ze had niemand willen storen en haar ouders en vrienden wonen te ver van de oogartsenpraktijk (vond ze). Dat vertelde ze mij achteraf. Had ze mij gebeld, ik was direct gekomen. In welk gevaar had ze zichzelf gebracht door geen hulp in te roepen? Toch begreep ik haar, die reflex om het zelf te beredderen, omdat je dat zo gewoon bent.

Hoe zelfstandig je ook wilt zijn, soms lukt het niet alleen. Waarheidsmomentjes zijn dat. Wie bel je in nood, als je hart gebroken is, als je het begot niet meer weet, als je dat zware meubelstuk niet verplaatst krijgt of als je niet thuis geraakt?

Toen ik mezelf op een koude, donkere winteravond vastreed in een modderput op de overvolle parking van de cinema (in de tijd dat de cinema’s nog open waren), kon ik wel bleiten. In mijn wanhopige pogingen om toch te kunnen vertrekken, zakte ik alleen dieper weg. En ik ging niet eens naar de film! Ik was daar om cadeaubonnen op te halen. Dat ging ik nog snel even doen na een lange werkdag waar ik me al had door gesleept met een zware verkoudheid. In die donkere auto heb ik vol zelfmedelijden, verbrande motorlucht inademend, een paar tranen gelaten van misère. Wie rijdt er zich nu vast in een put op de parking van de cinema? Waarom had ik die stomme bonnen per se zelf moeten halen? Waarom zat er niemand naast mij om te zeggen dat het niet erg was, dat we er de volgende dag om zouden lachen?

Met knikkende knieën belde ik het nummer van de mens van wie ik wist dat hij mij instant zou helpen. Een half uurtje later kwam papa aangereden. Mijn auto lieten we achter. ‘Dat lossen we morgen wel op,’ zei papa met een blik op de weggezonken wielen. Soms is dat het enige dat je hoeft te horen.

De verkleumde, snotterende dochter werd met zetelverwarming onder haar billen naar huis gereden en kreeg er nog een bord spaghetti di casa bij.

De volgende dag vertrokken twee mannen in de winterkou naar de verlaten cinemaparking: mijn papa en broer. In bemodderde toestand keerden ze na een uur of twee terug, mét mijn auto. De aanblik van ‘mijn’ twee verkleumde mannen, geanimeerd vertellend hoe ze dat hadden aangepakt, content dat ze dat voor mij hadden kunnen doen, vond ik werkelijk ontroerend.

Ik had mij in de put gereden en zij trokken mij eruit.

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

Blog op WordPress.com.

Omhoog ↑

%d bloggers liken dit: