In het oranje schijnsel van de straatlamp staat een man. Hij staart naar de straatstenen. Ik nader hem, op een rustig drafje, met een klein beetje argwaan. Veel later op de avond dan voorzien heb ik mijn loopschoenen aangetrokken. Er is niemand. Behalve de man die naar de grond staart. Wanneer ik hem passeer, kijkt hij op.
Alsof hij mij een verklaring moet geven voor zijn aanwezigheid onder de straatlamp op dit laat avondlijke uur, zegt hij: ‘Pas op, hier zit een spin.’
Ik weet daar niet direct iets zinnigs op te zeggen. Vermoedelijk kijk ik geamuseerd, want hij rechtvaardigt zijn waarschuwing met de woorden: ‘Het is een grote!’. Ik werp nog een blik half achterom terwijl ik hem alweer voorbij ben. Ik zie niets bewegen.
Ik richt mijn ogen naar de zwarte hemel boven mij. Misschien beweegt daar wel het lichtspoor van de Elon Musk satelliettrein. Maar het is Venus die helder blinkt en pulseert.
Mijn blik verplaatst zich weer naar meer aardse dimensies, want ik ben geen satelliet en geen ster. Ik zweef niet. Ik ben een mens met aanleg om over haar eigen voeten te struikelen als ze niet uitkijkt. En het is gevaarlijk op de grond. Daar zitten spinnen. Grote spinnen.
Mijn tocht gaat verder. Witte doeken hangen als spoken aan deuren, vensterbanken en poorten. Kleine en grote beren staren mij aan van achter glas. Woonkamers lichten wit-blauw op in het schijnsel van de tv waarop de persconferentie van de regering te volgen is. Het was toen de hoofden op mijn tv-scherm begonnen te praten, dat ik mijn loopschoenen besloot aan te trekken. Al lopend vang ik nu flarden op van de stem van de premier, door een open raam of door dun enkel glas bij de oudere rijhuizen vlak tegen het voetpad.
Onder mijn voeten vergruizelt een steentje.
Verderop schijnen gekleurde discolichten in een tuin. Maar er klinken geen stemmen en geen muziek.
Voor het raam van een ander huis brandt een kaars.
Ik denk aan mijn oma, moeke, die nu al een paar dagen helemaal alleen in een ziekenhuiskamer ligt. Zij is afgesneden van ons en wij van haar. De mogelijkheid om troost en steun te bieden is ons ontzegd. De onwetendheid en de afstand knagen. Het voelt onmenselijk. Haar trouwe huisgenoot, de kat Marianneke, wacht nu in hun donkere appartementje. Ze zal draaien rond de stoel in de woonkamer, ze zal het lege bed verkennen, ze zal op de vensterbank zitten en naar buiten kijken. Klaaglijk miauwend, nu en dan.
Terwijl Marianne binnen zit, zijn veel van haar soortgenoten op pad. Ze houden de wacht op opritten van de huizen of schieten ineens de weg over. Er zit een zwarte kat op het midden van de straat, onverstoorbaar.
Mijn aanwezigheid wordt getolereerd in het rijk van de nachtdieren, waar de spinnen en de katten heersen, en de dieren die hier en daar ritselen in de struiken.
Ik verlaat het voetpad en wijk uit naar het midden van de straat, net als de kat. Eventjes maar. Omdat het kan. De verkeerslichten verderop springen op rood, groen, oranje. Er komt niets voorbij.
Mijn voeten dragen me verder over het asfalt. Ik denk aan de vrouw die een tweetal weken geleden aan mijn voordeur verkondigde dat de ramp in de Bijbel werd voorspeld, maar dat God zal ingrijpen. Het was zoals bij de man die naar de spin staarde en ‘pas op’ zei; ik kon daar niets zinnigs op zeggen.
In de verte suist een trein. Een spooktrein vermoed ik, zonder passagiers.
Halfweg. Ik vraag me af waarom Donald Trump zichzelf niet laat injecteren met desinfecterend middel, als hij daar zo enthousiast over is.
Ergens in een tuin sputtert een water sprinkler.
Bijna thuis. Ik vraag me af wanneer ik opnieuw iemand zal kunnen omhelzen. Mijn papa was jarig en ik heb hem handkussen gegooid. Mijn broer was jarig en ik heb het boek dat ik zorgvuldig voor hem had gekozen onpersoonlijk door de post laten leveren. Mijn mama heeft een knuffel nodig en ik mag niet dichterbij komen.
Deze afstandsmaatschappij is niets voor mij. Ik wil mijn armen om een schouder kunnen leggen. Ik wil een arm om mijn schouders voelen.
Als een nachtdier beweeg ik door de verlaten straten, in het gezelschap van mijn schaduw die zich aftekent in de oranje schijn. Aan mijn voordeur kijk ik nog even omhoog. Venus is er nog. Mijn schaduw verlaat me.
Binnen, op tv, praten de hoofden nog steeds naast hun power point slides.
Ik vraag me af of de man daar buiten nog naar de straatstenen zit te staren, speurend naar de grote spin.
Wat mooi en wat jammer van je oma, hopelijk kan ze snel terug naar huis!
Leuk om lezen, die afwisseling tussen je loopje en je overpeinzingen.
Dikke virtuele knuffel!
LikeGeliked door 1 persoon
Dankjewel! Mijn oma is net weer thuis. Op de sukkel, maar thuis. Knuffel terug X
LikeLike
Oef! Goed te horen dat ze terug thuis is. Xx
LikeLike