“Ik sprak afgelopen week een vrouw die zo verliefd en gelukkig was,” zegt ze tussen de zaterdagmiddag tapas door. Buiten is het koud, binnen aangenaam warm en de tapasbar zit propvol. “Die vrouw strààlde. En ik dacht bij mijzelf, nee, dàt voel ik zelf niet. Niet op die manier. Is dat nu normaal?” gaat ze vertwijfeld verder. De gelukkige verliefde bleek een 60-plusser te zijn. En wij 30-plussers zitten te mijmeren in de tapasbar. Kan liefdesgeluk, als je het vindt, werkelijk blijven duren? Of leggen we de verwachtingen te hoog? Dat vragen we ons af en we nemen nog een hap van de heerlijke portobello en de zalm. De zotte verliefdheid verdwijnt, toch? En als je chance hebt wordt dat graag zien en vertrouwdheid en geborgenheid enzo. En dus ook routine. En allicht wat ergernis over mekaars kleine kantjes. Weg vlam in de pan? Of kan het ook anders? Ik zeg dat ik het niet weet. Misschien valt er gewoon niet echt iets te weten. En is het iets dat je overkomt. En moeten we niet zo overanalyseren en rationeel gaan overwegen.
Want, liefde, verliefdheid, is niet rationeel, toch? En garanties heeft niemand.
Een dikke maand later zit ik in de Pain Quotidien te ontbijten met een andere vriendin. Dat we er allemaal niets meer van snappen, van de liefde. Met de jaren steeds minder en minder eigenlijk. Wat is dat hele love gedoe toch grillig. Al willen we het zo graag. Het komt soms dichtbij, zo dicht dat we ons iets kunnen beginnen voorstellen. En dan glipt het weer weg. Zomaar, tot we het zelfs in de verte aan de horizon niet meer kunnen zien. Zelfs geen stipje. “En het zou zo simpel kunnen zijn, hé,” verzuchten we onderwijl happend in een kraakverse croissant. De stad is ondertussen van de eindejaarsdecoratie overgeschakeld naar Valentijnsornamenten, compleet met lichtgevende harten boven de straten en een liefdesboom op de Grote Markt.
Maar in de grijze ochtendsomberte voelen we geen warme gloed en de lichtjes ogen wat zielig in de miezerige regen die werkelijk niets laat stralen.
We hebben allebei niet echt onze beste weken achter de rug en hebben net ons hart wat uitgestort aan elkaar wanneer een groepje mannen verkleed als middeleeuwse troubadours de ontbijtrust komen verstoren. De aanvoerder komt naar ons tafeltje. Valentijn werpt zich ongenodigd op onze tafel in de vorm van een muntje. Geen gewoon muntje, nee een hartmint. “Hier, twee hartmuntjes voor de dames!” En zo gaat het gezelschap de hele zaak rond. “Hier seh, meneer, een hartmuntje voor u en ook voor uw vrouw. Die gaat content zijn als ge terug thuis komt van de commisjes!” Ik bedenk dat de meneer die gewoon brood komt kopen misschien geen vrouw heeft. Of misschien is zijn vrouw een kreng aan wie hij helemaal geen hartmuntje wil geven. De troubadours gaan vrolijk verder. Iedereen moét en zal de liefde vieren.
“Wat een timing, ik smijt die hartmint naar de troubadour zijne kop!” sis ik tussen mijn tanden door.
Maar we moeten er ook om lachen, gelukkig. We bestellen nog koffie, een extra bakje troost. “Ik doe het niet meer, verliefd worden,” zegt de vriendin dan weer serieus. “Je stelt je kwetsbaar op en dan … het doet zo’n pijn, toch?” Dat het klote is, bevestig ik. Zo’n Cupido pijl is vlijmscherp, zeker wanneer je die weer uit je hart moet trekken omdat Cupido, de little bastard, zich heeft mispakt. “Maar,” begin ik voorzichtig, “Je kan dat toch niet uitsluiten? Zo puur rationeel beslissen dat je niemand meer toelaat?”. Maar de vriendin is stellig. Voor nu is het genoeg geweest. En ik weet het eigenlijk ook allemaal niet.
We vallen even stil en drinken bedachtzaam onze koffie verder op.
“Fuck Valentijn,” zeg ik dan, half serieus, half lachend. “Ja, fuck Valentijn,” beaamt zij.
Maar de hartmuntjes gaan toch mee in de saccoche. Instant liefde. Vlam in de pan. In de vorm van een muntje. Smelt op de tong. ’t Zou zo simpel kunnen zijn.