De volle maan schijnt door de bomen. L en ik stoken een kampvuurtje op. We zijn op de vlucht voor de buitenwereld, de wereld waarin wij nu al een jaar veel te veel tijd alleen doorbrengen, op lokale paden vaak solo en soms in gezelschap kilometers aaneenrijgen onder onze wandelzolen en bij momenten wanhopig worden van de sleur die elk gevoel van leven uit het leven knijpt. De trip naar het bos is om al die redenen een dringende essentiële verplaatsing.
De laatste keer dat wij samen rond knisperende vlammen zaten was in de uitgestrekte Serengeti, met Masai mannen die op de uitkijk stonden voor wilde dieren. Vanavond horen we geen leeuwengebrul.
In de avondlucht klinkt het geroep van een uil. We hoeven niet door een krijger met hakmes en lamp begeleid te worden naar ons logement. Hier in ons toevluchtsoord voor enkele dagen dwalen geen eenzame olifanten of hongerige hyena’s rond. Slapen doen we in een tiny house, dat nu sprookjesachtig verlicht tussen de bomen staat. Vlakbij het kampvuur is de sauna bijna op temperatuur. Ik geniet van het trage opgieten van het water en het sissen van de warme stenen. ‘Zie ons hier nu, wat een gelukzakken zijn wij!’ glunderen we in het flakkerende licht.
Later, wanneer de sauna weer afkoelt en het kampvuur uitdooft, sta ik nog even alleen in het bos. Het is bijna middernacht en ik knip de lichtslinger rond het huisje uit. Er ritselt van alles tussen het struikgewas. Tussen de boomkruinen fonkelen sterren. Dit stukje bos op een boogscheut van Brasschaat city is niet bepaald het uiteinde van de wereld, maar even voelt het zo.
’s Ochtends sla ik een deken om mijn schouders en drink in de frisse buitenlucht koffie op het trapje voor het huis. De eerste zonnestralen vallen in gouden strepen over het kleine paradijs. De vogels kwetteren en zingen in zo veel meer variaties dan ik thuis hoor. Ganzen vliegen luid kwekkend over.
Ik heb eens gelezen dat geluk het meest achterwaarts wordt herkend, terugkijkend. Maar ik herken het hier en nu, overal rond mij.
Ik draag het mee die dag, wandelend in goed gezelschap door prachtige, uitgestrekte landschappen om dan weer terug te keren naar het kleine huisje in het groen. Er is geen wifi, geen nieuws, geen curve.
Hoewel het anders voelt in het bos, verstrijkt ook hier tussen de bomen onvermijdelijk de tijd. Drie dagen later stap ik mijn eigen huis weer binnen. De zon schijnt nog volop met een zomerse warmte, maar binnen is het donker, koel en verlaten. Mijn kleine terrastuintje is volledig in schaduw gehuld en ik mis nu al het gevoel van ruimte en vrijheid wanneer ik naar buiten kijk. Het voelt vandaag niet als thuiskomen. Thuis is een solitair kantoor geworden, een plek waar werk en vrije tijd nu continu verweven zijn en waar ik de aanwezigheid van anderen enorm mis.
De werklaptop blijft de rest van de week dichtgeklapt, maar ik vind mijn draai niet. Het voelt eenzaam na die paar dagen in gezelschap en het besef is er eens te meer van wat en wie ik allemaal mis. Toch wil ik mij niet wentelen in zelfmedelijden. Ik weet heus wel dat mijn situatie bezwaarlijk als ‘ellendig’ te omschrijven valt. Het is een momentopname en het draait niet om mij, maar om ons allemaal.
Ik erger me mateloos aan het voortdurende vergelijken van wie het nu het moeilijkst heeft, alsof het een wedstrijdje om ter hardst op ons tandvlees zitten is.
Iedereen heeft het moeilijk, kunnen we alstublieft stoppen met het ene ‘moeilijk’ boven het andere ‘moeilijk’ te plaatsen en daar privileges voor te eisen alsof de ene mens toch meer recht heeft op voluit leven dan een ander?
Ik wissel nog wat berichten uit met L die ook weer alleen in haar thuiskantoor zit en het bos en de weidse landschappen mist. Het contrast is te groot zegt ze. Ze stuurt me een reeks foto’s door van ons twee op een strand vlakbij rollende golven, springend, vliegend, uitgelaten als twee jonge honden. ‘Weet je nog waar dat was?’ vraagt ze. ‘Half Moon Bay,’ antwoord ik zonder dat ik moet graven in mijn geheugen. ‘Proficiat, u heeft een reis gewonnen!’ komt er terug. En dan: ‘Sorry, flauwe humor. Resultaat van altijd maar zeteltafelzeteltafel.’ De beste remedie tegen het zeteltafel-syndroom is nieuwe essentiële verplaatsingen plannen, weg van meubilair en digitale schermen waarmee we dreigen te vergroeien.
Op mijn tafel ligt een Ardense wandelkaart, voor tochtjes door bossen, weilanden, rivieren en kleine dorpjes, een hele week lang. Het lenteplan, gesmeed in de donkere winter, lonkt en wordt nu heel concreet.
Naast de wandelkaart ligt een gedicht.
‘Kom,’ zegt het gedicht. ‘We gaan. Voordat de tijd ons inhaalt.’
Geef een reactie